Deze reis begint eigenlijk bij een familiebbq, quasi een jaar van tevoren. M’n broer Patrick, dik tien jaar ouder dan mezelf, zit met mij te mijmeren over m’n reisverslagen die ik ‘m doorstuur. Hij zegt me dat hij zelf dit ook wel is zou willen meemaken, ik vraag ‘m wat hem tegenhoudt.
Hij bekijkt me met grote ogen. “Tja, ik heb geen motor” zegt hij.
“So what” zeg ik, “ik heb er twee, komt toch prima uit, en dan gaan we samen de Alpen onveilig maken.”
Hij denkt dat ik zit te bluffen en zegt direct ja, ik zit echter niet te bluffen en zeg dat ik hem aan z’n antwoord ga houden.
Kleine nuance echter, het is jaren geleden dat m’n broer nog motor heeft gereden, we beginnen in de maanden daaropvolgend met enkele kleine tripjes en plannen in ’t voorjaar van 2011 een weekendje in de Ardennen met de mannen v.d NL GS club, een prettig gestoorde bende.
Alles blijkt te lukken, broer kan makkelijk overweg met de F800GS en vindt al snel z’n draai op ’t ding, ook het aspect kamperen met de motor, en met volle bepakking rijden blijkt te lukken, er staat ons dus niks meer in de weg om tesamen de Alpen te veroveren!
Dag 1:
Heb net m’n laatste nachtshift gedraaid. Heb thuis bij m’n broer afgesproken rond 10u, en van daar is ’t richting Zwarte woud. Da’s de planning voor vandaag.
Daar toegekomen staat m’n broer al te trappelen, ’t begint te druppelen, typisch als ik op reis vertrek. Het eerste stuk, tot Luxemburg is in ‘t nat rijden. Direct een goeie test voor broer, die moet me maar zien te volgen in de kletsende regen tegen 140, zo gaat ’t tenminste vooruit.
Aan Aire de Capellen wordt er getankt, het tankje v.d 800 haalt ’t maar net aan dit tempo, de grote 30L Adventuretank op de R1150GSA heeft nog ruim voldoende overschot. Broerke zit mooi beschermd op de 800 door de Touratech Dessierto F kuip, die de standaard bijna naked in een ware afstandsvreter verandert.
Verder de autosnelweg afjakkeren, richting Strasbourg.
Onderweg nog een stukske sjans, een lange afdaling staat aangeduid met een snelheidsbeperking van 90km/u, ik veeg er een beetje m’n voeten aan kom de bocht uit tegen een volwassen 130 wanneer ik beneden de afdaling een blauwe Subaru met zwaailichten zie staan. ’t Gas dicht en laten uitbollen tot een goeie 90 dus. Wanneer we de Subaru passeren zie ik de agent met een laserverrekijker in de hand een verwijzend vingertje naar me zwaaien, maar verder niks.
Dank, oom agent!
De constante regen is reeds een tijdje voorbij, hoogstens hier en daar nog een vlaag, we gaan ruim de tijd hebben om in ’t Zwarte woud enkele mooie dingen te rijden, altijd leuk als afsluiter op de eerste dag.
Na Strasbourg is ’t richting Offenburg om daar de 33 dwars door ’t Zwarte woud te nemen. Vanaf hier wordt ’t stilaan leuk sturen, de eerste bochten bieden zich aan. Broerke lijkt er van te genieten.
Net voor de afslag Triberg passeren we aan de zogezegd grootste koekoeksklok ter wereld, ff tijd om een stopke te doen en een hapke te eten. Heb sandwiches mee, en spek met eieren, altijd lekker onderweg.
We verlaten de 33 en gaan richting Triberg, naar ’t schijnt heb je daar de hoogste waterval van Duitsland, die tevens het begin v.d Donau is. Inderdaad, één v.d langste rivieren van Europa heeft z’n bron in ’t Zwarte woud en dus niet in ’t hooggebergte.
Nu, eens aan de waterval aangekomen zie ik dat je nog een stuk te voet moet, en daarbovenop ook nog een ticketje moet kopen, kijk, dan hoeft ’t voor mij niet meer. In de Alpen zijn er mooiere watervallen, gratis en voor niks te zien. Verder knallen dan maar, heb m’n zinnen gezet op een camping rond Titisee, maar eerst gaan we nog een andere “bezienswaardigheid” bekijken. De Hexenlochmuhle staat op ’t programma, ach, eender wat om toch maar kleine kronkelbaantjes te kunnen nemen tiens.
De oude molen is op zich niets verrijkend, het wegske is dan weer een boel leute. Smal, kronkelend, zo heb ik ’t graag. ’t Gaat terug omhoog en wat verder zitten we aan de westkant v.h Zwarte woud waar we perfect zicht hebben op Freiburg. Zij ’t nog altijd onder donkergrijze wolken, maar ’t is droog.
De afdaling naar Titisee is ingezet, eens daar rij ik naar een camping om botweg te horen dat hier geen motards zijn toegelaten. De man aan de balie zegt me, ietwat beteuterd, dat de laatste km v.d toegangsweg zelfs gewoon verboden is voor motoren.
Dan maar terug naar de andere camping die ik net gepasseerd was, daar lukt ’t wel, we mogen ons op een groot stuk gras zetten. Het weer is ’t laatste uur plots opgeklaard, in ’t lokale restaurantje kunnen we simpel maar lekker eten en genieten van een frisse pint, een perfect einde van een geslaagde eerste dag.
De campinguitbater komt nog ff langs om te kafferen over ’t feit dat we volgens hem niet correct binnen de lijntjes staan. Zeg zagevent, er staat hier verder niemand rond ons, wat komt die nu kreften, z’n goeie dag niet ofzo?
Soit, zo’n dwaas gaat onze eerste dag niet vergallen. En een geslaagd dagje was ’t wel, niet zo heel veel km’s gemaald, een stuk of 650 hoogstens, waarvan de laatste 200 aangenaam sturen was, een prima opwarmertje voor morgen, dan komen de eerste echte bergpassen aan de beurt.
Maar nu eerst slapen, ben al zo’n 40u wakker, pech voor diegenen die binnen hoorafstand van m’n tent liggen. Sloppe…
Dag 2:
Zalig geslapen, broerke heeft ’t mogen horen. Ontwaken met een mooi ochtendzonneke, spullen inpakken en op de camping zelf een grote koffie met melk en enkele ontbijtkoeken scoren. Meer moet ’t niet zijn ’t eerste uur.
’t Plan voor vandaag dan, het Zwarte woud uitrijden, dan het vlakke stuk van Zwitserland doorkruisen via vlotte tweederangswegen richting Zugersee en dan de bergen in. Verder zien we wel hoe de dag verloopt, heb nooit een strakke planning.
In het Zwarte woud zelf moet ik al snel improviseren, de baan die ik dacht te nemen is afgesloten, maar een kronkelende parrallellweg biedt een prima en amusant alternatief. Net voor Waldshut aan een Lidl inkopen doen, eten voor deze middag. Dat wordt dus picknicken wanneer we een mooie plek zien.
De grensovergang voorbij zet ik koers naar Brugg, zo hoef ik niet door Baden te rijden, ik mijd de Zwitserse grootsteden als de pest. De weg via Bremgarten gaat vlot vooruit, en ’t is mooi rijden. Ik denk dat dit de meest geschikte manier is om dit gedeelte van Zwitserland te verorberen, het gaat vooruit, je ziet wat, het is leuk rijden qua. De autosnelweg is al zeker geen alternatief, daarvoor kom je niet tot hier gereden en langs deze weg ligt er geen enkele grootstad op de route.
Onderweg hebben we het eerste zicht op de echte Alpen, altijd een plezier om de bergen voor ’t eerst op je trip te zien opdoemen.
Aan de Zugersee gekomen is ’t verkeer wel drukker, maar nog altijd doenbaar. We rijden door Zug wanneer we een mooi parkske zien, mensen liggen er ff van ’t zomerse weer te genieten, gaan wij dus ook doen.
Motoren ff op het trottoir zetten, picknickspullen pakken en ons in ’t gras nestelen met zicht op ’t mooie meer, heerlijk!
Na ons lekkere middagmaal, traditioneel bestaande uit stokbrood, knackworsten en mosterd gaan we verder, richting de Ägerisee, een klein meer waar we reeds een beetje de hoogte in gaan.
Eens de Raten over is ’t dan richting de Sihlsee, daar rijden we een toerke rond, gewoon omdat ’t een mooi meer is. En omdat we tijd hebben, we zijn met vakantie.
De eerste pas komt aan de beurt, niet echt een hoog ding met z’n 1190m, maar ’t is toch al spelen in de bochtjes. Boven gekomen op de Sattelegg vraag ik m’n broer of ’t gaat, die krijgt z’n helm amper af door z’n brede grijns. Zit dus wel snor me dunkt.
Na de korte maar redelijk technische afdaling is ’t ff een saai recht stuk richting Näfels, Glarus en Linthal, daarna komt dan de Klausenpass. Ga ‘k die eindelijk ook is rijden, staat al jaren op m’n lijstje. Die Klausenpass begint direct met enkele haarspelden na Linthal, om dan geleidelijk naar boven te lopen. De omgeving is mooi, het is heel leuk spelen, daarvoor zijn we hier dus gekomen.
Broerke volgt verdorie heel makkelijk. Indrukwekkend als je weet dat hij nog maar zo’n dikke 1000km ervaring opgedaan heeft in de laatste maanden.
Onderweg passeer ik een bende motards, de Multistrada in de groep ziet me voorbij gaan en zet de achtervolging in. We rijden enkele km’s aan een sportief tempo tot aan de top, daar hoef ik amper te wachten op m’n broer, die amuseert zich blijkbaar ook.
De weg beneden naar Altdorf is al even plezant spelen, een leuk ding deze Klausenpass.
Eens in Altdorf krijg ik een ingeving. We gaan de Sustenpass oprijden, en in plaats van zoals gewoonlijk tot in de vallei af te zakken gaan we deze keer op de pas zelf overnachten, ik weet daar namelijk een toffe hospiz zijn. In Wassen is ’t dus rechtsaf, de Sustenpass op. Die ken ik nog van vorige keer, een fantastisch mooie baan in een prachtige omgeving.
We knallen lustig de pas op, achter ons doemt een local op met een racemachien, wanneer hij ons passeert haak ik m’n wagonnetje aan, op de rechte stukken loopt hij wel telkens uit maar in de bochten maak ik terrein goed. Tof spelen!
Eens de tunnel door op de pashoogte wacht ik ff op m’n broer, die zit amper een minuutje achter me, en rijden we samen de laatste honderden meters betonweg op die tot aan ’t hospiz leiden.
’t Ziet er niet echt gastvrij uit. En ’t weer is aan ’t omslaan. ’t Moet hier wat vooruit gaan als ge ’t mij vraagt.
De uitbater doet open, ik vraag ‘m of hij geopend is.
“Zie ik er dan gesloten uit?” vraagt hij me.
“Wel” zeg ik, “het ziet er toch niet echt open uit.”
De man steekt z’n hoofd buiten, kijkt is links en rechts, en zegt dan goedlachs dat ik gelijk heb. Het ijs is gebroken, er is plek en we krijgen een kamer toegewezen. De badkamer is op de gang, maar dat zal me worst wezen. Hoogstaand comfort moet je hier niet zoeken, maar ’t is heel proper en alles is in hout afgewerkt, hetgeen sowieso een eigen sfeer oproept.
We hebben amper de tijd om onze spullen van de motor te halen of er steekt een onweer op. Straffe wind doet ons de motoren achter een houten chalet zetten, de regen valt met bakken uit de lucht, ’t spookt hier geen klein beetje. Tien minuten later is ’t ergste voorbij en hebben we door ’t kleine raamke een prachtig zicht op de bergen, met een mooie regenboog er bovenop.
’t Is een heel leuke ervaring om is bovenop de pas te blijven. Wanneer je hier rustig de tijd hebt om is rond te wandelen zie je dingen die je anders, toch wat gehaast zijnde, niet ziet.
Zo hebben we gedurende een kwartier een gems kunnen volgen die aan ’t afdalen was.
Beneden kan je lekker eten, we nemen beiden een soort steak met pattatjes. Het vlees wordt op een grote metalen rooster gelegd en gaat op ’t houtvuur dat centraal in de eetruimte staat te knisperen. ’t Smaakt ongelooflijk goed, de man weet z’n gasten te bedienen.
Ik kan deze plek ten zeerste aanraden als je is iets anders wil doen! Na ’t eten komen er nog enkele biertjes op tafel en na nog wat nagenieten en babbelen gaan we maffen, ’t was een mooie dag, mooi weer. Het weer voor morgen zal negen op tien véle minder zijn, maar da’s een probleem voor morgen, nu is ’t eerst oogskes toe…
Dag 3:
’s Ochtends opstaan, is door ’t raam piepen, en ‘t is inderdaad bewolkt. Maar het regent niet. Het ontbijt gaat vlot binnen en al snel zijn we klaar om onze weg te vervolgen.
Tijdens de afdaling stop ik enkele keren, ’t is zo’n mooie omgeving, en rijden en rondkijken gaan niet samen.
In Innertkirchen draaien we linksaf, de Grimselpass op. Eens we aan de stuwdam komen verdwijnt de droge weg en maakt plaats voor een kletsnatte baan, het begint dus te regenen. En ’t zal nog ff blijven regenen als ik de donkere wolken bekijk.
Boven op de pas laat ik de weg naar de Oberaarsee links liggen, het slechte weer ontneemt me van de goesting om daar nog ff te staan wachten, deze weg is immers enkele richting, door rode lichten geregeld en het kan makkelijk een kwartier duren eer je groen licht krijgt. Dan maar verder, ff stoppen aan ’t kleine meertje op de top zelf, en dan naar Gletsch.
Het zicht valt nog mee, maar de regen valt goed uit de lucht. Broerke lijkt er echter geen problemen mee te hebben, ik ben geen regenspecialist maar kan m’n plan trekken, en hij volgt me, schijnbaar zonder enig probleem. Knap, zondermeer!
Beneden, in Gletsch, stoppen we ff om ’t kleine kerkje, of groot kapelleke, whatever, op foto te zetten. En tegelijk heb je een mooi zicht, nu ja, voor zover de wolken het toelaten, op het begin v.d Rhone, de machtige rivier die hier nog een beekje
Verder dan, de Furkapass op. ’t Zal nog een gepeperd dagske worden, slecht weer en nog tig aantal passen te rijden. Op tijd wel is stoppen maar geen uren blijven plakken dus.
Halverwege de oostkant v.d Furka passeer je aan een grote herberg, gebouwd aan de Rhonegletsjer. Of waar die ooit was, want ondertussen is er van de gletsjer niet veel meer overgebleven. Spijtig dat ze weeral geld vragen om achter ’t hoekje te mogen kijken.
Het stukje tot op de pashoogte is niet zo ver meer, ff foto pakken en verder.
De afdaling gaat in sneltempo, broer neemt de kop en amuseert zich met een BMW 3-reeks op te jagen, ik moet serieus gas geven om ‘m te volgen, amai ni!
Hij voelt zich blijkbaar prima thuis op de 800 in ’t nat, de Dunlop Trailmaxen zijn dan wel heel goede regenbanden, maar toch, een knappe prestatie.
In Andermatt wordt er ff gestopt om te tanken, om vervolgens de Oberalppass te bedwingen. Die begint met enkele brede haarspelden om dan verder heel langzaam hoogte te winnen tot op de pas, waar je ook een treinstation hebt.
De bewolking komt en gaat, ’t blijft nat met af en toe een regenbui, geen echt zomerweer maar we amuseren ons, zelfs met wolken zijn de bergen mooi om zien.
De afdaling richting Disentis gaat gepaard met beter weer, ’t zonneke komt er stilaan door, de baan droogt op en ’t tempo gaat omhoog, ’t wordt weer lekker spelerijden.
In Ilanz draaien we rechts de Vorderrhein over, pas in Bonaduz komen de twee Rijnbronrivieren samen om de “echte” Rijn te vormen.
Soit, in Ilanz dus de brug over om daar van de smalle kronkelweg en z’n mooie uitzichten op de Rheinschlucht te genieten.
In Bonaduz ff halt houden op de brug om de twee Rijnbronnen te zien samenvloeien, en terug verder.
Nog ff een ietwat saaie weg richting Chur afmalen, één v.d grotere steden in deze regio van Zwitserland, om daar over de gelijknamige pas naar Lenzerheide te rijden. Niet echt speciaal deze pasweg, maar als je dan toch in die richting uitmoet kan je ‘m evengoed meenemen. Vond ’t evenwel geen foto waard, doorknallen naar Tiefencastel dus om de Julierpass aan te vatten, die is wel de moeite waard.Eerst nog stillekes aan omhoog hobbelen, Savognin voorbij, om dan via een allegaartje aan bochten hoger te gaan.
Onderweg nog ff een onverwacht “oef” moment meegemaakt. Ik heb de R1150GSA uitgerust met 17 duimsvelgen, gewoon omdat ik ’t is wou testen. Een kleiner voorwiel zou moeten resulteren in een nog scherper sturende fiets.
Nu, onderweg op de Julierpass komen we wegenwerken tegen, de asfaltlaag is over een lengte van zo’n 150m opgebroken en ’t verkeer moet ff over een inderhaast aangelegd stuk gravelbaan naast de normale weg. Ik kom af in derde, tegen ong. 50km/u, ga rechtstaan op de voetsteunen en stuur ’t gravel in, om plots m’n stuur alle kanten op te voelen slaan!
Holy crap, dit had ik niet verwacht, zo’n 17 duimsvoorwiel is duidelijk véle minder stabiel op losse ondergrond, ff serieus rekening mee houden.
Op de pashoogte zelf stoppen we even, ’t is nog maar 16u, we zijn vlot opgeschoten, ik heb de route gepland om ergens beneden de pas naar een slaapplaats te zoeken.
Tijd genoeg dus, we nemen ons een soepke en een cola aan het resto’ke op de top, broerke verschiet ff als hij de prijs hoort, ik weet ’t niet exact meer maar ’t was ergens rond de 25€, best wel veel geld voor 2 tassen (lekkere) soep en 2 colaatjes.
De weg naar beneden is snel voorbij, je zit in deze vallei dan ook op 1800m. We passeren St. Moritz, ik rij richting Samedan, daar weet ik 2 slaapmogelijkheden zijn. Ofwel de jeugdherberg, maar die zijn ze momenteel aan ’t verbouwen, ik rij dan ff verder naar Hotel Post, en dat blijkt al anderhalf jaar gesloten te zijn. Miljaar! En ’t begint terug te regenen, plezant. In het toerismebureau krijg ik te horen dat er iets verder, in Bever, een andere herberg is. Niet duur, maar proper, meer moeten we niet hebben.
En ’t klopt, Pension Korsonek in Bever is een jeugdherberg met table d’hôtes. We hebben nog maar net onze soep uit, honger is iets voor straks dus.
We installeren ons op de kamer, ik bemerk dan pas dat m’n Contour camera de hele dag niks gedaan heeft, heb ff zin om ’t ding uit ’t raam te keilen, kalmte kan me redden.
Een verkwikkende douche later wandelen we is rond in ’t kleine dorp. De trein over de Albulapass loopt pal naast de herberg, we wandelen ff tot aan de sporen.
Broerke wacht op de trein.
In ’t lokale winkeltje kopen we snel een stuk brood om onze honger die straks gaat komen te stillen. En zo’n tube gesuikerde melk. Altijd lekker en vol van energie.
Althans als je erin slaagt om ’t verrekte ding open te krijgen. Ik duw zodanig hard op de tube dat hij langs achteren openscheurt, de helft kwakt op grond, broerke die z’n tube wel geopend krijgt verslikt zich bijna, ik kijk ff beteuterd naar ’t resultaat, en we liggen bijna plat van ’t lachen.
Na een half uurke wandelen we terug de herberg binnen, ’t begint terug te druppelen en er is eigenlijk geen bal te zien. Nog enkele pinten achterover gieten, wat nagenieten, babbelen en vertellen, voor we ’t weten is ’t tijd om te gaan slapen, morgen terug een dag met veel op- en neer, tot dan…
Dag 4:
Opstaan, en beneden in de eetzaal samen met een twintigtal schooljongeren een ontbijt nemen. De motoren opzadelen en we kunnen verder. Ff de grote weg volgen naar La Punt, om daar linksaf de Albulapass op te draaien. In ’t droge zelfs. Ge maakt wa mee in Zwitserland. We zijn rap boven, daar uiteraard ff stoppen om van het eerste hoogtepunt v.d dag te genieten.
De afdaling gebeurt op ’t gemakske, heb nog geen zin om te vliegen, en onderweg stoppen we enkele keren bij het passeren v.d Albula spoorlijn, één v.d mooiste treinritten van Europa.
Net voor ’t eind v.d pasweg stuurt de gps me het smalle baantje van Alvaneubad naar Alvaneu op, zodoende passeren we net geen twee keer op evenveel dagen door Tiefencastel. Van hier is ’t de weg volgen naar Davos. Weliswaar geen pasweg maar ’t is plezant rijden.
In Davos nemen we rechts de Flüelapass, die heb ik nog niet gereden. Maar is naar ’t schijnt een v.d mooiste stuurwegen van Zwitserland.
Onderweg begint ’t echter terug te regenen, van serieus aan ’t gas hangen is dus geen sprake, we kachelen rustig de pas op.
Bovengekomen moet ik zeggen dat ’t een heel toffe weg is, maar ‘k heb al toffere gedaan. Soit, ’t is niet da’k me niet amuseer ofzo, verre van. En broer ook.
In Susch is ’t rechts houden naar Zernez, daar beginnen we in twee etappes aan de Ofenpass. Eerst is het een stik klimmen door een kloof tot aan Ova Spin.
Dan gaat ’t terug ff naar beneden om aan de tunnel naar Livigno te passeren, pas vanaf daar gaat ’t terug omhoog tot op de Ofenpass.
De regen blijft komen, de bewolking ziet er alsmaar dreigender uit. Net nu we bijna aan de Stelvio gaan beginnen.
Het stuk tussen Sta. Maria im Müstair, waar je rechts de Umbrailpass opkunt maar die we nu niet gaan doen, en Prato allo Stelvio is het droog, de weg ligt er spijtig genoeg wel nat bij.
Ik installeer de Contour, regen of geen regen, en besluit om de kraan is deftig open te draaien. Normaal rij ik bij nat weer als een ouwe sok, ’t zal nu géne waar zijn, twee jaar op rij de Stelvio in de regen doen en uw kas opfretten, nope, nu ga’k er nog is voor.
Eens Trafoi voorbij begint ’t stevig te gieten, we knallen lustig door, ondanks dat ik een stevig tempo draai volgt m’n broer, miljaar, wat heeft diene vanochtend gegeten zeg?
Enkel de haarspelden doe ik een beetje op ’t gemak, de snelle slingers vliegen voorbij, en weet je, ondanks ’t mestnatte weer amuseer ik me, echt wel.
M’n Klimkledij houdt me sowieso droog, ook broer z’n IXS kledij heeft geen moeite met de regen te weerstaan.
Als je de beklimming van de Stelvio eens wil zien, klik op de link: filmke
De laatste honderd hoogtemeters voor de top zitten we reeds boven de regenvlaag te rijden.
Boven op de top is ’t abligate stopke tussen tientallen andere motoren en motards, je bent hier nooit alleen, het weer ten spijt.
Ondertussen zijn we reeds 13u voorbij, een stuk stokbrood met braadworst, vergezeld van een goeie drets mosterd en ketchup doet ons goed. De Richard (als je van Prato komt, het eerste worstenkraam links op de top, met oranje afdak) vertelt in een combinatie van minstens vijf talen over Merckx, Pantani en Di Luca en andere gekende wielrenners die hier op de Stelvio ooit furore hebben gemaakt. Sinds de Giro van 2012 kan hij nu ook Thomas De Gendt aan z’n lijstje toevoegen.
’t Is nen toffe pee, diene Richard, tijdens ’t babbelen kwakt hij nog een portie ajuin op m’n broodje, laat maar komen zou ‘k zo zeggen, ’t smaakt gedomme.
Na het “middagmaal” rijden we nog ff tot aan de Tibetterhutte. ’t Is maar 200m rijden, en vandaar heb je een fantastisch zicht op de vele haarspelden v.d noordoostzijde.
Nu maar hopen op een droge afdaling, want de kant van Bormio, alhoewel een breder wegdek, is ook nog altijd een technisch stukske sturen. Tja, eens we de afslag naar de Umbrail zijn gepasseerd gaan de hemelsluizen weer vollen bak open, ’t is zelfs nog slechter dan de andere kant.
En ’t blijft gieten, ook in Bormio waar we links houden en ’t Furvadal inrijden, op zoek naar de Passo di Gavia. Eens Sta. Caterina voorbij kronkelt de heel smalle baan direct stevig omhoog, een heel pak smalle haarspelden en knikken links en rechts komen op ons af. De Contour steekt al een tijdje veilig weg, ’t ding was haast aan ’t verzuipen op de Stelvio.
En ik stop alleen ff een paar seconden om een foto te schieten. Is het nu ’t serieus slechte weer, de op zich wel wondermooie omgeving of het continue gekronkel v.d weg, maar broerke lijkt me onder de indruk.
Eens boven moeten we echt gaan schuilen, ’t valt hier niet met emmers maar met volle badkuipen uit de lucht. Ik slaag er amper in om een fotooke te schieten.
De afdaling brengt geen verandering, behalve dat ik ’t nog voorzichtiger aan doe. Deze kant is nog smaller, soms net een auto breed, en ’t water stroomt over de baan, de constante afwezigheid van iets wat op vangrails ofzo moet lijken, en het vizier dat ofwel aandampt, ofwel een klein beetje moet openstaan maar dan langs binnen ook nat wordt, al die frutsen samen doen me besluiten om hier nu geen recordtijden proberen neer te zetten.
Eens beneden, in Ponte di Legno, moeten we ff schuilen aan een pompstation. De regen wordt echt gewoon te veel. Superdikke druppels doen pijn aan benen en armen, het zicht is nog amper 50m, dit is rijden “op den tast”, en da’s gevaarlijk. Ik vraag aan m’n broer of hij ’t ziet zitten om nog een goeie 100km door te rijden, dan zijn we direct aan ’t Gardameer. Normaal zouden we hier ergens overnachten, en morgen via een grote lus naar ’t meer bollen, maar ‘k heb er nie echt veel zin in.
Broer vindt ’t een prima idee, ik zeg ‘m wel dat we daarvoor nog een bergpas overmoeten van net geen 1900m, maar da’s geen probleem zegt hij, eender wat om straks droog en in ’t zonneke te zitten.
Let’s go dan, de vallei afrijden richting Brescia om in Breno links de Passo di Croce Domini op te rijden.
De baan omhoog is van ’t kronkelende en smalle type, maar ondanks de wolken krijgen we geen vlaag meer van betekenis over ons heen. Pas op, ’t is niet droog hé, maar ’t giet tenminste niet meer, nu regent ’t gewoon een beetje, alles wordt relatief.
Op de pas zelf kan je rechtsaf, over de Goletto del Crocette richting Passo di Maniva, een half asfalt, half makkelijke steen- en aarden weg. Ooit al gedaan bij mooi weer, nu laat ik deze wijselijk links liggen. ’t Is nochthans één v.d mooiste routes die je in deze regio kan rijden, maar dan niet met dit weer.
Aan het Lago Idro aangekomen houden we onze laatste stop, ’t is een uur of zes ’s avonds en hier is ‘t droog, ruim op tijd om in Limone op de camping te geraken. We staan op de S240, van Storo naar Riva del Garda als we plots een boomcar horen afkomen. Maar we zien niks, enkel een vrachtwagen. Het gedreun van de bassen wordt luider en luider, tot we plots de chauffeur v.d vrachtwagen zien op en neer springen en met z’n handjes in de lucht zien zwaaien.
Geloof me, we konden alletwee onze kin van de grond oprapen. Du jamais vu!
Tot aan ’t Lago di Ledro blijft ’t bewolkt, dan komt ’t zonneke er stilaan door. Eens we de 6km lange tunnel aan Riva uitrijden zitten we precies in een ander land, hier is ’t volop zon, en warm. Te warm zelfs naar m’n goesting, het neigt hier op dit uur nog naar de 30°C.
In Limone rijden we de camping op, we mogen ons zetten op de terraskes waar ik ooit reeds gestaan heb, ruilen snel onze natte, dampende motorkledij voor iets zomers, zetten onze tenten op en leggen onze natte spullen te drogen.
Broek en vest zijn nat maar alleen langs buiten, zoals ’t hoort. Handschoenen zijn ook langs binnen een beetje nat, maar m’n kousen, die zijn echt doorweekt. M’n 4j oude Dainese laarzen zijn allesbehalve waterdicht geworden dus. Broer heeft geen probleem van natte voeten, hij rijdt rond met de Klim GTX boots en die zijn perfect waterdicht.
Moe’k maar is in m’n eigen shop rondkijken wat m’n nieuwe laarzen gaan worden.
We zakken af naar ’t terras rond ’t zwembad om wat te gaan eten, hier op de camping is werkelijk alles, zelfs een winkeltje dus je bent zelfs niet verplicht om de camping te verlaten.
Tijdens het avondeten overlopen we de dag nog eens, ’t was de moeite wel vandaag. Meer dan 400km gedaan, met zulk slecht weer, en over Albula, Flüela, Ofenpass, Stelvio, Gavia en Croci Domini gereden. En toch om 19u op de camping staan, sterk gereden, al zeg ik ’t zelf.
Morgen, dag 5, staat er een dag platte rust op het programma, is lekker niksdoen, gaan zwemmen in ’t meer of in ’t zwembad, en voor de rest, awel hé, nikske…
Dag 6:
Gisteren hebben we dus werkelijk niks gedaan, vandaag ga ik op m’n eentje een toerke doen. Niet dat m’n broer niet mee mag, hij gaat is tot aan ’t dorpje Tremosine rijden, ik heb een rondje Monte Baldo gepland. Vertrekken richting Riva, door Torbole en Malcesine rijden langs de overs van ’t meer.
In Castelleto draai ik links een heel smal straatje in, m’n gps zegt dat ’t langs hier omhoog is. In de wirwar van kleine, smalle en tegelijk heel steile straatjes rij ik verkeerd. Ik sta hier schoon met m’n zware GSA, die ik nu half schuin achteruit een ander wegske moet induwen.
Soit, een dik kwartier later ben ik terug weg, het geduw en getrek heeft me wel wat zweet gekost, maar ik ben tenminste op de goeie weg.
Ik rij eerst ten zuiden rond het Monte Baldomassief, om dan vanuit het zuidoosten de hoogte in te gaan, langs de ene kant bergen dus, langs de andere kant het vlakke land.
De route gaat nu serieus omhoog, de bochtige weg begint meer en meer op een bergpas te lijken.
De weg is smal, niet echt overzichtelijk en kronkelt als palingen in een emmer water. Superleuk spelen dus.
Na enkele km’s keren en draaien, en opletten voor fietsers, want die heb je hier ook in veelvoud, kom ik aan een fantastisch uitzicht op het Gardameer. Maar dan eentje van minstens zo’n duizend meter hoger dan het water zelf. Indrukwekkend, zondermeer.
Ik ben hier als motorrijder niet alleen, maar ook wandelaars en eigenlijk iedereen die hier passeert kan ’t prachtige zicht wel smaken.
Nog wat verder knallen dan, om zo’n vijf km verder terug aan een mooi uitzicht te staan, aan de Boca di Navene.
Vanaf hier gaat ’t naar beneden, richting Mori, tussen Riva en Rovereto. Ik duik ff de autosnelweg op richting Trento, want daar wil ik m’n tweede hoogtepunt v.d dag beginnen, de Monte Bondone. Vroeger jaren een gekende klimkoers, nu eerder berucht bij de lokale motards als een uitdagend scheurbaantje.
En ‘k moet zeggen dat z’n reputatie niet tekortschiet. Duizenden bochten, een breed en redelijk in orde wegdek, geen knijpers van bochten, ’t is de moeite. Je moet ’t echter puur voor ’t rijplezier doen, van een mooi zicht is hier eigenlijk geen sprake.
Onderweg passeer ik een ambulance die zich ontfermt over een motard, z’n maten staan er beteuterd bij, er ligt nog een tweede motor neer maar die man wandelt al gewoon terug rond.
Toch maar opletten dus, een ongeluk is rapper gebeurd dan men denkt soms.
Eens de berg op en over is er aan de andere kant wel een leuk zicht, ik kan vier meren zien liggen in de vallei beneden me, met ’t Gardameer in de verte.
Een klein uurke later sta ik terug op de camping, na eerst nog wat geleuter in Riva omdat een automobilist duidelijk z’n grieven wou laten weten aangezien hij wel in de file stond, en ik erdoor wilde rijden. Hij in z’n beste Italiaans met vele handgebaren, ik in m’n plat Vlaams, en ondanks de taalbarriere bleken we beiden duidelijk te verstaan wat de andere wilde zeggen.
Ben dan maar doorgereden, ga daar geen cinema staan verkopen als ik gewoon door kan. In één v.d vele tunnels aan de westoever van ’t meer was een ongeluk gebeurd, niet verwonderlijk als je de lokale rijstijl bekijkt.
Anyway, terug op de camping dus, zonder kleerscheuren. Broerke ligt aan ’t zwembad, blijkt dat hij niet alleen naar Tremosine is geweest, maar uit verveling ’t gehele meer heeft rondgereden. Hmm, nu voel ik me wel een beetje schuldig dat ik alleen op de baan was, ondanks dat ff op je eentje rijden wel goed doet om de gedachten te verzetten. Alleen met jezelf ff moeten rekening houden werkt bij mij als meditatie.
We gaan terug op de camping eten, de pizza’s zijn hier heel lekker, we zitten hier echt goed, dus waarom niet.
Morgen (dag 7) opnieuw een rustdag voor de boeg, vandaag was dus ff een intermezzo, maar wat voor één. Beide bergroutes, zowel de Monte Baldo als de Monte Bondone kan ik aanraden, de éne om z’n uitzichten, alhoewel de weg zelf ook de moeite is, de andere puur om het rijplezier.
Nu nog wat pintjes op tafel laten passeren, en straks lekker dromen da’k nog op de moto zit. Tot morgen…
Dag 7:
Vandaag dus terug niet op de motor gezeten, wel ff aan de F800GS geknutseld, de ketting wat aanspannen. ’s Avonds wandelen we is naar ’t dorpke Limone zelf, de camping ligt net buiten ’t oude centrum.
’t Is een mooi dorpke, met een mooie oude kade aan ’t meer.
We zien de veerboot (geen motorvoertuigen) vanuit Malsecine toekomen.
Na ’t eten genieten we nog ff na bij een optreden van een Italiaanse ABBA cover band, die ’t echt heel goed doen, den ambiance zit erin bij ’t voltallig toegestroomde publiek.
Daarna is ’t terug naar de tent wandelen, en uitkijken naar morgen. T’rusten…
Dag 8:
Vandaag toch maar ietwat op tijd opstaan, we beginnen aan ’t tweede luik van onze reis. Een luik dat ons via de zuidelijke Italiaanse Alpen en misschien een stukje via Slovenië naar Oostenrijk en uiteindelijk Duitsland moet brengen, maar dat lees je gaandeweg wel.
We nemen afscheid van Alex & Katrien, een Duits koppel die hun tentje naast ’t mijne staan hebben.
Van Riva gaat ’t richting Rovereto, dan ff richting Trento maar in Calliano draaien we al terug rechts de bergen in, op zoek naar de Passo di Sommo. Niet hoog, wel leuk om rijden.
Net na de Passo di Sommo, in Carbonara, komen we langs een meertje, nu ja, grote vijver, blijkbaar veelvuldig gefrequenteerd door toeristen.
De weg loopt verder, nog wat de hoogte in, door de bossen tot aan de Passo Vezzena.
Van hieruit is ’t stilaan afdalen naar Asiago, we passeren een grote kudde schapen, vergezeld van enkele ezelkes.
Eens Asiago voorbij is ’t nog vele meer afdalen, we staan aan de rand v.d zuidelijke Alpen en hebben een ongelooflijk verzicht, ’t is dat het een ijige lucht is, anders konden we misschien zelfs de Golf van Venetië zien.
In Bassano del Grappa, gekend v.d straffen drank, doen we de tanken vol. Ff door ’t stad, dat op zich wel mooi is, maar de warmte doet me deze stad zo snel mogelijk ontvluchten. Geen foto’s dus.
Het volgend hoogtepunt op onze reis komt binnen bereik, de beklimming v.d Monte Grappa, een berg die meer dan 1600 meter hoger ligt dan waar we hier zitten. En dat zie je, je blijft maar klimmen en rijden, via smalle kronkelige wegskes, maar ’t is wel mooi.
Minder leuk is het feit dat eens we bijna boven zijn, we pal in de wolken zitten, de laatste km is ’t echt op ’t gemak rijden, er kan plots een koebeest voor uwe neus staan.
Naar het machtige zicht op de omgeving (naar ’t schijnt nog véle beter dan daarnet voor Bassano) kunnen we dus fluiten, we zijn al content dat we goed boven geraakt zijn. Ik zie wat verder een hoop trappen, maar in de wolkensoep is daar toch geen bal aan.
Ik zal ’t me later nog beklagen, blijkt een wondermooi en vooral indrukwekkend monument te zijn ter nagedachtenis van de veldslagen die tijdens de oorlog hebben plaatsgevonden. Ge moet maar eens Googelen op Monte Grappa bij afbeeldingen, ge zult ’t wel zien.
Soit, verder terug naar beneden dan, na vijf minuten rijden zitten we terug onder de wolken met perfect zicht, je hebt hier meerdere routes, deze route zakt af naar Olmo, daar is ’t terug een lang stuk in de vallei volgen, deze keer richting Vittorio Venetto.
Onderweg ff stoppen voor iets in onze maag te duwen, en voor we ’t weten staan we aan de voet van één v.d bizarste, maar leukste bergpaskes van deze regio, de Passo San Boldo.
In Toveno linksaf draaien, een km of vijf stillekes omhoog draaien en plots sta je er dan, aan het rode licht dat ’t verkeer regelt.
De weg gaat hier plots via een stuk of tien smalle haarspelden omhoog, maar ’t bizarre is dat bijna al die haarspelden uitgehouwen zijn uit de rotsen. Je rijdt dus zo’n klein smal tunnelke in, moet direct draaien en komt iets hoger er terug uit. Zo gaat ’t door tot boven.
Bizar maar heel tof om zien. En speciaal om rijden, want zo’n haarspeld is normaal geen enkel probleem maar in die nauwe tunnels voelt ’t toch benauwd aan.
De rest van deze pas is echt niets speciaal, we rijden over aangename wegen verder noordwaarts, terug de bergen in. In Sedico volgen we de aanduiding Cortina d’Ampezzo, zover gaan we echter niet, net voor Agordo draaien we rechts de Passo Duran op.
En da’s terug rijplezier van de bovenste plank, vergezeld door prachtige bergen rondom ons.
Boven is ’t echt de moeite om te stoppen, ’t is hier heel mooi. Sowieso zijn de Dolomieten altijd indrukwekkend, maar deze Duran is één van de mooiste paskes die ik hier al gedaan heb.
Beneden in Dont kan je links de Forcella Staulanza over, deze leid je naar Selva di Cadore waar je de Passo di Giau opkan. Het motorhart v.d Dolomieten dus. Wij draaien echter rechts, verder naar ’t oosten, over Passo Cibiana. Heel leuke weg, geprangd tussen mooie bergen, dat wel, maar geen bijzonder uitzicht. Toch maar ff stoppen.
In Pieve di Cadore zoeken we naar een camping, maar die blijkt er gewoon niet te zijn. Raar, elk deftig dorp in de Alpen heeft toch een camping? Maar hier dus niet.
We krijgen de raad om verder te rijden, en in ’t volgende dorp rechts naar ’t stuwmeer te rijden, daar moet ergens een camping zijn.
En dat klopt, we moeten het smalle stuwmeer over via een lange rechte brug, en staan dan plots aan een deftige camping, waar zelfs een splinternieuwe pizzatent staat.
Komt goed uit, ’t is zeker 2km stappen naar ’t dorp, moeten we dat al niet meer doen.
We settelen ons in de schaduw, ’t was vandaag een warme dag, zelfs onder de wolken op de Monte Grappa was ’t nog warm genoeg. Een lekkere pizza en enkele pintjes later kruipen we onze tram in, ’t is goe geweest…
Dag 9:
Vandaag is ’t nog verder oostwaarts trekken, we zien wel of we Slovenië halen, maar ik wil ’t eigenlijk wel heel graag doen. Ben er nog nooit geweest, wel als klein manneke maar toen heette het nog Joegoslavië. En ik weet in de Sloveense Alpen een mooi baantje zijn.
Soit, eerst terug ’t stuwmeer over en afzakken naar Vigo di Cadore, daar draai ik rechts de pas op naar de Sella di Razzo, ben ik ooit al geweest en ’t is een tof kronkelbaantje met leuke haarspelden en dito uitzichten.
Nu is ’t richting Forcella Lavardet, eens daar gekomen ga ik ff op zoek naar het boek waar ik, samen met Frank en Peter, drie jaar eerder een aantekening hebben gemaakt. Het boek is echter verdwenen, en een nieuw boek is er niet meer, spijtig. We laten de piste v.d Forcella Lavardet terzijde, hoe mooi ze ook is, en zakken verder af door ’t Val Pesarina richitng Comeglians. Onderweg passeren we de scheve klokketoren, ofte Campanille Pendente van Prato Carnico.
In Comeglians ff naar rechts op de grote weg, profiteren om de tanken te vullen aan ’t kleine pompke, en omhoog naar Liariis, om vandaar de Monte Zoncolan te beklimmen. Ik leg aan m’n broer uit dat deze bergpas één v.d zwaarste is die ze met de Giro overmoeten, ’t is smal en vooral steil. Op de motor ondervind je daar echter weinig van, maar je ziet ’t toch stevig omhoog lopen.
Boven op de Zoncolan heb je een fantastisch zicht quasi 360° rondom je, je ziet de Dolomieten achter je liggen.
Na onze lunch op te peuzelen vangen we de afdaling aan richting Sutrio. Daar nemen we de S52b richting Tolmezzo om net na Arta Terme linksaf te draaien. We beginnen aan nummer drie van onze dag, de Passo Cason di Lanza, een beetje een ongekende pas tegen de Oostenrijkse grens aangeplakt.
Maar ’t blijkt een miskend iets, de smalle weg loopt langs een kloof met vele korte knikjes, langzaam aan dus. Daarna draait hij oostwaarts nog verder de hoogte in, langs een prachtige waterval, door bossen en almen, over veelvuldig aanwezige koeienrasters, om langzaam aan tot boven te draaien.
Daar is een klein vijvertje doorspekt met leven in de vorm van dikkopjes en salamanders.
De rit naar beneden is al even mooi, ook terug tussen de bomen, langs een rivier die we enkele keren kruisen, kortom, de Passo Cason di Lanza is een verborgen pareltje!
Beneden aangekomen, in Pontebba, volgen we de S13 naar ’t zuiden, noordwaarts is de Nassfeldpass en ten westen van Pontebba kan je nog de Sela di Cereschiatis over, da’s allemaal tof maar voor een ander keer. In Chuisaforte draaien we terug oostwaarts, deze keer over een brede maar nu haast droge rivierbedding.
We rijden richting Sella Nevea, over de Passo Nevea. Blijkt dat Sella Nevea een echt skidorp is, waar momenteel geen bal te beleven valt. Eens de pas over gaan we naar ’t Lago del Predil, en da’s best een mooi meertje.
Broerke heeft een hongerke, de chips die al vier dagen meereizen moeten eraan geloven.
Aan dit meer draaien we dus nogmaals oostwaarts, de Predilpass op. En daar, bovenop de pas zelf is de grens met Slovenië, een nieuw land voor me, altijd een leuk moment.
Verder is deze Predilpass niet echt bijzonders, we rijden langs een fort dat ooit deze pas moest verdedigen. Ongeveer 4km na de grens draai ik linksaf, de weg naar de Mangart op.
Ik heb er op ’t net al wat info over gevonden, en met ’t huidige zomerweertje zou ’t wel eens mooi kunnen worden.
En wat blijkt, dit is één van de mooiste bergroutes die ik ooit al gedaan heb, een niet al te brede maar mooi aangelegde weg, die heerlijk naar boven kronkelt, door tunnels en via diverse haarspelden, een ongelooflijke ervaring op zich.
Maar eens je boven komt, pas dan kan je van het hoogtepunt genieten, langs de zuidkant rij je omhoog, langs de noordkant is er een steile klif, soms wel honderden meters diep, met een uitzicht op drie landen en duizenden bergtoppen van de Alpen.
Vanuit ’t noorden waait er een strakke wind, omhoog geduwd over de rotskliffen.
Broerke wil wel poseren maar de strakke wind maakt ’t moeilijk, toch maar niet op ’t uiterste randje gaan staan me dunkt.
Het is een indrukwekkende omgeving, zondermeer, en zeggen dat ik daarvoor naar Slovenië moest rijden, ge maakt wa mee in d’Alpen.
Voor een indruk van de Mangartstrasse, klik op de volgende link: filmke
Ohja, nog bijna vergeten vermelden, je moet wel betalen om erop te mogen, maar met z’n vijf of zes € of zoiets is ’t een koopje.
Terug verder de Predilpass afrijden dan maar. Net voor Bovec draaien we voor de laatste keer oostwaarts, nu gaan we op zoek naar nog zo’n gekende pas in deze regio, de Vrsicpass.
Niet de hoogte of de hellingsgraad maken deze pas bijzonder, wel de achterliggende historiek.
Ooit vocht ’t Oostenrijkse leger hier tegen de Italianen, die hadden de Predilpass in handen. De Oostenrijkers hadden echter een doorgang nodig naar ’t zuiden, om hun stellingen daar te helpen verdedigen, ze hebben dan maar honderden Russische krijgsgevangen ingezet om deze pas te bewerkstelligen. Op een jaar tijd was hij aangelegd, ten koste van tientallen Russische levens, daarom de Orthodoxe kapel aan de zuidkant v.d berg.
Trouwens, de Mangartstrasse is ook ’t resultaat van die oorlog, het uitzicht over de omliggende valleien was strategisch van onschatbare waarde.
Anyway, ik voel me goed in m’n vel, de pas is op m’n lijf geschreven, ondanks ’t flinke tempo dat we al het ganse verlof voeren doe ik er nu een schepje bovenop. Broer probeert z’n remorkske aan te haken, nog is een stapke hoger dan, broer moet definitief lossen, ik jakker de berg op, ’t gaat flink vooruit en ik amuseer me rot.
Moet soms is kunnen, ff ’t gas opendraaien, kan ik is nodig hebben. Ik kom op de top, zet de GSA op de parking en geniet van de omgeving.
Broer komt enkele minuten later ook op de pas, hij vraagt me of ik plots beginnen gassen ben, of dat hij plotsklaps niet meer kan rijden. Ik stel ‘m gerust, ’t was ikke, en niet hem 🙂
De weg naar beneden is helemaal anders, steiler, met om de zoveel meter een haarspeld, en het wegdek in de haarspelden bestaat uit kinderkopkes. Niet geschikt om aan ’t gas te hangen dus.
Na enkele bochten zitten we achter een lokale motard, hij rijdt op een FJR. De man ziet ons naderen en probeert z’n tempo op te voeren, maar onze GS’en zijn gewoon veel beter in het verteren van het oneffen wegdek en de scherpe haarspelden. Op ’t rechte stuk schiet hij weg van ons, in de bochten zitten we telkenmale terug op z’n achterwiel, tof spelen.
Eens beneden in Kranjska Gora, stoppen we aan de stopmeet naast de man op de FJR, er kan geen vriendelijke goeiedag vanaf. Moet hij weten, ik trek ’t me niet aan. Ik vond ’t leuk.
In Podkoren, zo’n vijf km verder draaien we rechtsaf, we gaan de Wurzenpass over richting Oostenrijk. Ons bezoekske aan Slovenië was kort maar hevig, en vooral mooi.
Die Wurzenpass is eigenlijk maar een flauw ding, hele brede, drukke baan. Op de pas zelf, als daar al sprake van is, passeer je de grens, de grens die vroeger druk bewaakt was. Vergeet niet dat Oostenrijk vroergerjaren de grens betekende tussen de NAVO landen en het oude Warchaupact, zelf al was Joegoslavië altijd een beetje een buitenbeentje.
En nu Slovenië toegetreden is tot de EU doet de grenspost er hier totaal niet meer toe.
Broer gaat ff grenswachter spelen in een oud kotteke.
Beneden aan de pas ligt Villach, we volgen de pijlen van een camping die aan de westkant ligt. Handig, want ik wil morgen graag de Villacher Alpenstrasse is doen.
Op de camping, gerund door Nederlanders, who else, kunnen we een lekkere schnitzel eten, nog niet groot als deurmatten, maar soit, ’t komt in de geburen.
Ook helpen ze ons met het afprinten van onze treintickets, die ik thuis domweg op m’n bureau heb laten liggen. Al was ’t wel via de nodige omwegen, zijnde bijlage in mail openen met Paint, bewaren, terug openen met een ander programma, op stick zetten en dan afprinten op de stokoude pc van de camping.
Van de uitbater krijgen we een tip, als we ’s morgens voor 7u aan de loketten v.d Villacher Alpenstrasse passeren zijn die open, en zit er nog niemand. Dan mag je gratis de berg op, doet de man regelmatig om paddestoelen te gaan plukken.
We krijgen ook nog ’t verhaal mee van de Rote Wand, een deel v.d berg (Dobratsch) is hier in de veertiende eeuw door een aardbeving losgekomen en naar beneden gestort, het heeft honderden jaren geduurd eer de rivier de Gail in ’t dal zich een weg door het puin kon banen, de beving zelf was naar ’t schijnt voelbaar tot ver in Italië.
Soit, da’s allemaal voor morgen, nu komen er terug pinten op tafel, en eens ’t al een tijdje donker is kruipen we in de tenten, goe maffen…
Dag 10:
Heel vroeg opstaan, we moeten dus voor 7u voorbij de loketjes geraken. Ik kijk op m’n gps, duid een weg aan en begin te rijden. Tien minuten later bedenk ik me dat ’t toch wel lang duurt eer we de juiste baan vinden, ik kijk nog is goed en zie dat ik verkeerd ben gereden.
Heb de gps perfect gevolgd, maar had de verkeerde route aangeduid. Dom!
Rap terug de andere kant op, ff goe doorvliegen, broer heeft moeite om te volgen, duurt altijd ff eer hij z’n ritme beet heeft, en nog is tien minuten later staan we aan de loketten.
’t Is 7u10, maar er is nog geen kat, behalve een oudje die ons teken doet dat we snel doormoeten vooraleer er iemand de kottekes komt bemannen.
Gaas dus, en wijle gratis en voor niks den berg op.
Deze weg is doodlopend en gaat tot de grote parking, vanwaar je de Dobratsch te voet kan bewandelen. ’t Is ook niet ver eigenlijk, een dikke tien km oid. En toch is ’t de moeite.
We stoppen aan de plek waar de rotsflank v.d berg is afgescheurd, pas dan heb je een idee van hoe groot en overdonderend dit event moet geweest zijn.
Naar ’t schijnt de tweede grootste aardverschuiving sinds mensenheugenis in de Alpen.
Verder omhoog dan, ’t rijdt super, mooie brede en perfect aangelegde baan. Boven worden we vergast door een buitengewoon uitzicht rondom ons. ’t Is werkelijk indrukwekkend hoe ver je van hier kan zien.
We zien de Wurzenpass en de Vrsicpass liggen, alsook waar we aan de kliffen v.d Mangart hebben gestaan. Je moet goed zoeken maar uiteindelijk herken je ’t wel. Ttz, ikke toch.
Langs de andere kant heb je een heel mooi zicht op de Ossiacher See en de Wörther See, alsook op de Karawanken, de uitlopers v.d Alpen hier.
De top v.d Dobratsch zou makkelijk bereikbaar zijn met onze GS’en, ware het niet dat je er niet op mag.
We zijn hier niet alleen, enkele vroege wandelaars beginnen al aan hun trip, de politie is ook al op de top gepasseerd, straks dus niet te gek doen naar beneden, ge weet nooit, en ’t krioelt hier van de koeien.
Soit, ’t is hier heel schoon, maar we moeten verder. Terug naar de camping dan maar, bijna beneden nog is stoppen aan een skispringding.
Op de camping rap alles opplooien en de moto’s opzadelen, en wijle weg.
Eerst langs de Ossiacher See, we gaan enkele bergwegen rijden, niet wetende of ’t de moeite is, zien we op dat moment wel. Daarna is de FlatnitzerHöhe aan de beurt, en da’s eigenlijk niet veel soeps. Je klimt niet echt, passeert niet echt over een pas, en de afdaling, voor zover aanwezig, ligt bezaaid met pekmeten die ondanks ’t vroege uur al lekker glibberig beginnen te worden. ’t Zonneke doet overuren vandaag.
Eens in de vallei draaien we in Predlitz al snel de tweede bergbaan op, de TuracherHöhe. En die is dan weer wel de moeite waard, toffe mooie baan, lekkere bochtjes en bovenop de pas ligt ’t mooie dorpke Turach, vergezeld van een schoon meerke.
We installeren ons voor een lekker slaatje, ’t is bijna middag, en genieten van de omgeving.
Bij ’t buitenrijden van ’t dorp hou ik ff in om nog eens naar de omgeving te kijken, wanneer een Goldwing me passeert. Oftewel voorbij vliegt. Aha, een lokal die ’t gas weet zitten, wagonnetje aanhaken denk ik dan.
Man, ik heb ’t geweten dat die z’n baan kent, en ’t gas weet staan. Zelden zo hersenloos een afdaling naar beneden gevlogen, gewoon afgaande op de Wing die voor me al vonkentrekkend de bochten doorscheurt. En toch heb ik ‘m niet losgelaten, en broer heeft aan mij niet laten uitlopen, straf.
Nu, die TuracherHöhe is dus wel een aanrader, maar ’t volgende op onze route zou het hoogtepunt v.d dag moeten worden, da’s namelijk de NockalmStrasse. Een beetje miskend, maar door al wie er al geweest is geroemd om z’n mooie zichten en dito baan.
Uiteraard moet je hier ook tol betalen, da’s bijna overal in Oostenrijk waar ’t de moeite is, en dan beginnen we eraan.
Het begint direct goed, mooie bochten, af en toe een brede haarspeld, perfect wegdek, overzichtelijk, kortom alles om ongestoord lekker te rijden.
Op de eerste van twee passen stoppen we uiteraard is, al was ’t maar om onze indrukken te vergelijken, of m’n broer die vraagt of hij ’t goed doet, aangezien hij de kop heeft genomen. En of hij ’t goed doet, ik moet serieus gassen om ‘m bij te houden, ttz, ik zit niet meer in sportieve cruisemodus, maar al eerder simpelweg in sportmodus.
Broerke heeft blijbaar energie te veel, gaat nog ff aan rotsklimmen doen.
Ook wil hij wel is zien of zo’n Flinstone trike iets heeft. Toch maar niet wisselen met de GS me dunkt. Deze heeft al vierkante banden gereden.
Verder fietsen dan maar, op naar de tweede pashoogte van deze “Strasse”, met een heel plezante afdaling en klim tussen beide punten. Daar terug ff een stopke doen, broer koopt ‘m een halve liter karnemelk, die smaakt. Van hieruit kan je makkelijk de eerste pashoogte zien liggen, met de mooie weg naar beneden.
Op de weide net achter het kleine restoke ligt ’t bezaaid met namen van voorbijgangers, gemaakt uit stenen.
En in de verte zien we reeds ons laatste hoogtepunt van vandaag liggen. Allé, eigenlijk niet, want we zien enkel de bergtop, en tot daar gaan we niet geraken, maar toch, ’t is in die richting.
Terug maar is verder karren, we hebben tijd en onze overnachting is reeds deze morgen geboekt in het dorpke Malta, in de Maltavallei, bij John, een Brit die Gasthof Hochalmspitze runt, een bikershotel waar ook anderen welkom zijn. (Heden ten dage is het niet meer John die ’t hotel uitbaat, maar het blijft een aanrader, dixit enkele maten die er in 2018 nog geweest zijn)
We rijden de “Nockie Mountains” uit, en ik kan deze weg alleen maar toejuichen. Prachtig aangelegd, mooie uitzichten, bochtjes voor ieders gading, als ge ’t mij vraagt minstens een plek naast de alom gekende GrossGlocknerStrasse waardig.
Van in Kermsbrucke rij je in dezelfde vallei als de autosnelweg Salzburg-Spittal-Villach, in Gmund draaien we dan weer rechtsaf, het Maltadal in.
We gaan eerst nog is tot boven rijden, naar de KölnbreinSperre, beter gekend als de stuwdam helemaal boven in het Maltadal.
Onderweg passeren we een mooie en vooral hoge waterval, een fotooke waard.
Ietske verder is ’t weer tol betalen, en dan schieten we ons naar boven. Je moet door enkele tunnels, één richting breed, geregeld met lichten, er zijn korte knikjes, haarspelden en lange, snelle slingers aanwezig. Ik moet ’t waarschijnlijk niet zeggen maar als afsluiterke van de dag nekeer stevig aan ’t gas hangen werkt ontspannend, ik vlieg dan ook de berg op.
Heb ondertussen ruim voldoende vertrouwen in m’n broer om te weten dat hij me niet blindelings gaat volgen als ’t boven z’n kunnen gaat, we zien mekaar op de top wel.
Ware ’t niet dat ik boven net voor ’t rode licht moet stoppen bij weerom zo’n smalle tunnel, en broerlief tot bij me kan geraken alvorens ’t groen is.
Samen knallen we de laatste km tot aan de stuwdam. En die is verdikke groot zeg!
We wandelen tot aan het moderne uitzichtpunt op de dam, daar sta je 192m boven de grond op glazen pannelen, tof zicht als je naar beneden kijkt. De dammuur zelf is 200m hoog en 626m breed en ’t ding is gemaakt uit twee miljoen m³ beton, indrukwekkende cijfers qua.
Het hotel/restaurant op de top is al jaren oud, maar ’t is mooi gemoderniseerd.
We rijden nog ff langs het stuwmeer, over een steenpiste, en over enkele houten bruggetjes. Daar is ’t gedaan met rijden, hier moet het voertuig blijven staan en kan je mooie wandelingen maken. Er staat wel wind, en die gaat gepaard met veel stof.
Het is zeker een bezoek waard deze plek, de weg op en af is allerminst een straf om rijden, de dam is indrukwekkend groot en imposant, het uitzicht overal is de moeite waard, ook naar het kleine stuwmeer dat net onder het grote stuwmeer ligt.
Nu, we zijn hier lang genoeg blijven plakken, naar beneden rijden, en in Malta dorp op zoek naar ons hotelleke voor vandaag. En da’s makkelijk te vinden, we worden met open armen ontvangen, het hotelgedeelte ligt aan één kant v.d straat, het restaurant aan de andere kant.
John en z’n vrouw zijn heel toffe mensen, hij rijdt zelf ook met een R1150GS en weet dan ook onze beelden van de Nockalm naar waarde te schatten.
Ik moet trouwens nog is een filmke brouwen v.d Nockalm, had ik ‘m beloofd. ’s Avonds is ’t wederom schnitzel, weer niet deurmatten groot, maar ’t valt niet tegen, integendeel, ’t is lekker.
Samen met enkele gasten en de uitbaters passeren de uren, ’t is al lang donker wanneer we naar de kamer wandelen en in bed kruipen. Morgen staat er ons nog een laatste dag te wachten, maar ’t weer zou wel is kunnen tegenvallen, zien we dan wel, salut…
Dag 11:
Wakker worden, zalig geslapen, ff uit ’t raam kijken en zien dat ’t bewolkt is, en buiten zelfs nat ligt. Dju, ’t moet weer lukken, we gaan de laatste keer serieus de hoogte in en ’t weer zit weeral tegen.
Ons gerief opkramen, en tijdens ’t opladen v.d moto’s begint ’t al terug te druppelen.
Eerst lekker gaan ontbijten, en dan vertrekken. We rijden het Maltadal uit en rijden via Lieserhofen en Lendorf richting de 106, we rijden de noordelijke lus richting de GrossGlockner. Je kan ook via de 100 rijden, maar de 106 lijkt me plezanter. In Obervellach kan je rechtsaf, naar Mallnitz, waar je de autotrein dwars door de Alpen kunt nemen richting Bad Gastein. Doen we niet, wij rijden over ipv dwars door de berg.
In Winklern is ’t wel rechtsaf, en dan zit je in het Mölltall, dat je langzaam aan richting Heiligenblut brengt.
Onderweg tanken en na lang zoekwerk in alle tassen besluit ik om toch maar naar ’t hotel te bellen, ik vind namelijk m’n Contour helmcamera nergens terug.
Blijkt dat ik ‘m op de kamer was vergeten, John gaat ‘m opsturen, dus geen probleem.
Heiligeblut rijden we snel voorbij, ’t begint te regenen, de wolken hangen pal boven ons hoofd. Eens het tolhuis voorbij begint ’t zelfs goed te regenen, daar gaat ’t mooie uitzicht. We draaien linksaf naar de Franz Josephs-Höhe, op dit stuk stopt ’t ff met regenen, de wolken hangen net hoog genoeg om de gletsjer te zien liggen, of beter, hetgeen er nog van overschiet.
Indrukwekkend, en tegelijk triest om te zien hoe deze gigantische ijsmassa stilaan verandert in een flauw afkooksel van wat ’t ooit was. Op de veelvuldig aanwezige foto’s door de jaren heen zie je de evolutie, of beter devaluatie van de gletsjer.
Terug naar de bergpas dan, ff nog stoppen aan een watervalleke dat ik reeds ooit is op foto gezet heb, jaren terug.
De regen valt met bakken uit de lucht, het tempo gaat vlot maar in den droge zou ’t natuurlijk plezanter bollen zijn. Onze volgende stop is reeds de Hochtor, het hoogste punt v.d bergpas.
We rijden de tunnel door, en bij ’t buitenrijden zitten we plots midden in de wolken. Het zicht wordt direct gereduceerd tot hoogstens 50m. Soms, als ’t wat meezit kunnen we net onder de wolken kijken, dan zie je iets, anders is ’t nougabollen.
Aan de FuscherTörl kan je de Edelweisspitze op, we zien de weg amper liggen, ’t uitzicht zal wel géne vette zijn.
De GrossGlockner zelf zien we zeker niet liggen, we zijn al content als we mekaar zien staan, de bewolking wordt alsmaar dikker en dikker.
We zetten de afdaling in, spijtig van ’t weer, veel genieten hebben we niet kunnen doen van deze Alpenreus. En de afdaling wordt nog een huzarenstuk, de wolken zijn zodaning dik en omnipresent dat we amper 20m zicht hebben. En alsof ’t nog niet gevaarlijk genoeg is begint ’t terug te regenen. Aangezien de snelheid nooit boven de 50km/u gaat begint de binnenkant v.h vizier direct aan te dampen, vizier omhoog dus, met de snoet vol in de regen.
Ohja, mocht je denken dat ik overdrijf, m’n GSA heeft drie xenons, de 800 één en een mistlicht, en deze foto is getrokken vanop 25 stappen afstand.
Pff, ni plezant rijden zo, ik heb de gps nodig om te zien of er een bocht afkomt, enkel in de haarspelden heb ik ff zicht rondom me. ’t Is pas wanneer we onder de 1300 hoogtemeters zijn dat we uit de erwtensoep geraken, de regen valt op zich mee, ’t druppelt nog maar een beetje.
Net voor Zell draaien we linksaf, we moeten straks in Munchen geraken. We verlaten de Alpen via de Pass Thurn, en gaan zo via Kitzbuhl de autosnelweg oprijden.
Eens de Alpen uit klaart ’t direct op, ’t slechte weer blijft werkelijk pal boven de bergen hangen. Eens we in Munchen het centrum binnenrijden is ’t zelfs terug volop zon, en meer dan warm genoeg. We rijden naar ’t station, daar zijn we ruim op tijd voor de autotrein, een half uurke later mogen de motoren op de wagons gereden worden.
Ik waarschuw m’n broer dat ’t laag, héél laag is, hij gelooft me wel maar moet ’t toch aan den lijve ondervinden, met enkele krassen op z’n Schubert C3 tot gevolg.
Tassen afhalen, de mensen van DB Autozug maken de motoren vast, zij kennen hun job.
We mogen naar het perron wandelen, wetende dat ’t nog zeker een half uur wachten is gaan we onze proviand inslaan, enkele biertjes en iets voor te eten. De avond gaat vlot voorbij, we babbelen over wat we allemaal gezien en meegemaakt hebben, zelfs al was ’t inzake “straffe stoten” een heel kalme reis. Naar mijn doen toch ttz.
De foto’s worden op de diverse toestellen nog is bekeken, ik zie een grote glimlach op m’n broer z’n gezicht, ik denk dat hij er van genoten heeft.
Van een dag 12 is amper sprake, die bestaat uit van Dusseldorf terug naar huis rijden, iets wat op minder dan 3u klaargespeeld wordt, foto’s worden er niet gemaakt.
Waar m’n broerke echter wel in slaagt is om de 800 op z’n zij te gooien.
Broer en ik staan net voor Leuven aan een benzinestation, we hebben reeds getankt, enkele mensen spreken ons aan, broer draait zich om en verliest ’t evenwicht. Bonk is ’t gevolg.
Geen schade ofzo, broerke echter wel geschrokken dat ’t zo snel kan gaan.
Net voor thuis passeren we is bij onze pa, die ziet z’n zonen terugkeren van hun eerste gezamelijke motocongé. Moet voor hem ook wel een tof zicht geweest zijn.
Broerke, merci om mee te gaan, ’t was tof, moeten we zeker een vervolg aan breien!
Salut…